Longontsteking als doodsoorzaak

Wereldwijd krijgen elk jaar 450 miljoen mensen longontsteking (pneumonie) en voor viermiljoen van hen leidt dit tot de dood. Mensen van 75 jaar en ouder lopen een groter risico om pneumonie te krijgen dan jongeren en in deze groep vallen ook de meeste slachtoffers. De belangrijkste verwekkers zijn virussen en de bacterie Streptococcus pneumoniae. Deze micro-organismen veroorzaken ontsteking van de longblaasjes. Door de ontsteking verkleint de longinhoud en dit belemmert de ademhaling. Pneumonie slaat vooral zijn slag bij verminderde weerstand door algehele achteruitgang van de gezondheid of door andere systemische ziekten. In grote lijnen kan men twee typen pneumonie onderscheiden, het type pneumonie dat men oploopt in het normale maatschappelijke verkeer en het type dat ontstaat bij de in een woonzorgcentrum verblijvende zeer kwetsbare en zorgafhankelijke ouderen. Het laatstgenoemde type komt naar schatting zes tot tien keer zoveel voor als het eerstgenoemde. De jaarincidentie van het in woonzorgcentra voorkomende type is rond de 50% en kan zelfs oplopen tot rond de 60%.

Een bijzondere vorm van pneumonie is aspiratiepneumonie. Hierbij ontstaat de longinfectie doordat materiaal uit de mond en de keel of uit de maag door aspiratie (inademing) in de longen terecht komt. Heel vaak vindt aspiratie van geïnfecteerd materiaal plaats als een ouder persoon slikproblemen heeft en zich daardoor regelmatig verslikt. Slikproblemen worden aangeduid als disfagie. Disfagie doet zich voor bij 40% tot 70% van alle in een woonzorgcentrum verblijvende kwetsbare en zorgafhankelijke ouderen, vooral bij degenen die een cerebrovasculair accident (CVA) hebben doorgemaakt en bij degenen die lijden aan het dementiesyndroom of de ziekte van Parkinson. Omdat disfagie zo frequent voorkomt bij kwetsbare en zorgafhankelijke ouderen, is het toegevoegd aan de inmiddels ferme lijst van geriatrische syndromen. 


Probleem van aspiratiepneumonie is dat de symptomen die tot de diagnose leiden niet scherp zijn te onderscheiden van de symptomen van een “gewone” pneumonie. Bij het stellen van de diagnose aspiratiepneumonie spelen daarom vaak risico-indicatoren een rol. Gekende risico-indicatoren zijn disfagie, mannelijk geslacht, andere longziekten, diabetes mellitus, CVA, dementiesyndroom, ziekte van Parkinson, ondervoeding en onvoldoende mondverzorging. Onvoldoende mondverzorging behoort tot de risico-indicatoren omdat voedselresten, biofilm en tandsteen kunnen worden geaspireerd, zeker als er sprake is van disfagie.

Recent is door middel van een systematisch literatuuronderzoek geïnventariseerd welke interventies in woonzorgcentra worden toegepast om bij bewoners met disfagie het risico op aspiratie(pneumonie) te voorkomen of te beperken: Chen S, Kent B, Cui Y. Interventions to prevent aspiration in older adults with dysphagia living in nursing homes: a scoping review. BMC Geriatr 2021; 21: 429. Over dit onderwerp werden 637 wetenschappelijke artikelen gevonden die in de periode van 2010 tot 2020 zijn gepubliceerd. Na een strenge kwaliteitsselectie bleven 19 artikelen over en hiervan zijn de toegepaste interventies op een rij gezet. De meest toegepaste interventies waren dat in bed liggende bewoners door verzorgenden goed werden gepositioneerd, geobserveerd en begeleid tijdens het nuttigen van hun maaltijden, dat verdikkingsmiddelen werden toegevoegd aan voedsel en drank en dat een rustige omgeving werd gecreëerd tijdens de maaltijden. Andere toegepaste interventies waren logopedische sliktherapie en sliktherapie op basis van neurostimulatie. Farmacologische stimulatie van de slikreflex was toegepast met de antiparkinsonmedicamenten amantadine en levodopa, met antihypertensiva als ACE-remmers en het niet in Nederland verkrijgbare cilostazol en met foliumzuur dat de aanmaak van bloedcellen stimuleert.

Hoewel onvoldoende mondverzorging bekend is als risico-indicator voor aspiratiepneumonie, is bij deze inventarisatie geen interventie gevonden die hierop is gericht. Zijn we als beroepsgroep van mondzorgverleners niet te timide? Doen we er wel genoeg aan om te voorkomen dat kwetsbaren met disfagie overlijden door aspiratiepneumonie als gevolg van onvoldoende mondverzorging?