In 2018 is in de Verenigde Staten een frisse visie geïntroduceerd op alle vormen van zorgverlening aan ouderen: de Age-Friendly Health Systems. Dit begrip heb ik eenvoudigweg vertaald als seniorvriendelijke zorgverlening. De pijlers hiervan zijn de vier Ms: What Matters most to the older person, Mentation, Medication en Mobility. Bij What Matters gaat het om het zorgvuldig navragen wat voor een individuele oudere in de zorgverlening het meest ertoe doet of het meest van betekenis is en dit stringent afwegen bij het opstellen van een zorg- of behandelplan. Mentation staat voor diagnostiek en zo mogelijk behandeling van depressie, delier, dementiesyndroom en andere cognitiestoornissen. Voor Medication is het de bedoeling medicamenten af te bouwen die veel risico’s en bijwerkingen met zich meebrengen, weloverwogen medicamenten voor te schrijven die echt nodig zijn en polyfarmacie te vermijden. Mobility richt zich op het registreren van fysieke beperkingen en het stimuleren van regelmatige en veilige activiteiten die de mobiliteit verbeteren of op peil houden. Kort na de introductie van het concept seniorvriendelijke zorgverlening is onderzocht hoe een groep Amerikaanse zorgverleners dit concept waardeerde.1 Een meerderheid erkende de voordelen van het concept, maar bekende desondanks dat ze nog niet altijd rekening hielden met de leeftijd van hun patiënten bij het bepalen van de benodigde zorgverlening. En als de vier Ms al werden gebruikt, gebeurde dit vrijwel nooit volledig. De conclusie van dit onderzoek was dat er nog een flinke hoeveelheid werk nodig is om het concept goed te implementeren.
Om het concept een goede wetenschappelijke onderbouwing te geven, is halverwege 2021 een artikel verschenen dat een overzicht bevat van kwalitatief goed uitgevoerde onderzoeken naar (onderdelen van) het concept.2 Aan de hand van dit overzicht kon allereerst worden geconcludeerd dat rekening houden met wat voor een individuele oudere in de zorgverlening het meest ertoe doet, zorgt voor verbetering van de fysiologische en psychische gezondheid. Verder is aangetoond dat toepassing van het concept het voorschrijven van teveel medicamenten beperkt en cognitieve stoornissen terugdringt en dat het tijdig inspelen op valrisico en fysieke beperkingen tot een betere en veilige mobiliteit leidt. Met andere woorden: seniorvriendelijke zorgverlening is lonend.
Dit laatste artikel vormde voor een tandarts, een huisarts en een geriater de aanleiding om een commentaar te zenden naar het desbetreffende tijdschrift.3 Terecht bepleiten zij een plaats voor de mond in de vier Ms. Als eerste vragen zij aandacht voor de onderwerpen xerostomie en hyposialie bij Medication. Dit vanwege de grote risico’s op cariës en verlies van gebitselementen door hyposialie-inducerende medicamenten en polyfarmacie. Met betrekking tot Mentation wijzen zij op de associaties tussen slechte mondverzorging en cognitieve stoornissen. Plotseling optredende slechte mondverzorging kan bijvoorbeeld een eerste signaal van een cognitieve stoornis zijn. Ook noemen zij in relatie tot Mobility het risico op kaakbotnecrose door medicatie met bisfosfonaten. De argumentatie is echter weinig overtuigend. En vervolgens lijkt ook hun pleidooi voor aandacht voor de mond bij What Matters niet sterk. Ze citeren een zwak onderzoek waaruit zou blijken dat bij zeer kwetsbaren die goede mondzorg krijgen andere therapieën beter aanslaan. In dit soort vergezochte associaties heb ik sowieso weinig vertrouwen. Voor mij is het voldoende als ouderen bij deze M kunnen aangeven dat zij hun mondgezondheid belangrijk vinden. Gelukkig besluiten de auteurs wel met de opmerking dat het toevoegen een vijfde M voor Mouth overdreven zou zijn.
Literatuur