Recent werd ik door een zeer bezorgde mevrouw telefonisch benaderd met het verzoek advies te geven over de orale problematiek van haar moeder. Via via had zij vernomen dat ik mij bezighoud met mondzorg voor kwetsbare en zorgafhankelijke ouderen. Haar moeder is een 78-jarige weduwe die sinds het overlijden van haar echtgenoot in een woonzorgcentrum is opgenomen. Die opname was noodzakelijk gezien haar gevorderde staat van dementie. De echtgenoot had kort voor zijn plotselinge overlijden al aangegeven dat de mantelzorg door hem bijna niet meer te doen was. Het orale probleem van de demente weduwe was dat zij al enkele maanden slecht at en tijdens het kauwen afwerende gebaren maakte die duiden op pijn of ongemak. Dit gebeurde zelfs als het voedsel volledig gepureerd werd aangeboden. De verantwoordelijke specialist ouderengeneeskunde had geadviseerd een tandarts in te schakelen omdat het haar niet zou verbazen als de volledige gebitsprothesen de oorzaak van het probleem zouden zijn. Nadat ik mij bereid had verklaard mij in deze problematiek te verdiepen, heb ik de demente vrouw in aanwezigheid van haar dochter bezocht en, zoals te doen gebruikelijk, een volledige anamnese afgenomen en een onderzoek verricht van het volledige orofaciale systeem. Om een lang verhaal kort te maken, vermeld ik hier alleen dat ik tot de conclusie kwam dat de alleszins acceptabele functie van de volledige gebitsprothesen niet de oorzaak van de geschetste problematiek kon zijn. Wel kwam ik door een eenvoudige observatie tijdens een maaltijd tot de diagnose dysfagie oftewel problemen bij het slikken. Tevens bleken de orale slijmvliezen gortdroog en leidde palperende stimulering van de grote speekselklieren slechts met moeite tot afgifte van een zeer geringe hoeveelheid speeksel. Daarmee lag dus ook de diagnose hyposialie, oftewel onvoldoende speekselproductie, voor de hand. Omdat mevrouw al voor zij dement werd te maken had met angstgevoelens, depressiviteit en niet nader te definiëren pijn, gebruikte zij al jarenlang het tricyclische antidepressivum nortriptyline. Van dit medicament is bekend dat hyposialie een vaak voorkomende bijwerking is. Mijn belangrijkste adviezen voor de dochter en de specialist ouderengeneeskunde waren derhalve mevrouw veel te laten drinken, vooral tijdens het eten, en zo mogelijk de medicatie met nortriptyline af te bouwen. Natuurlijk blijf ik de casus volgen om te kunnen beoordelen of mijn adviezen de uitwerking hebben die ik verwacht: normalisering van de speekselsecretie en de slikfunctie en verbetering van de voeding. Deze casus presenteer ik hier omdat ik ervaar dat de combinatie van dysfagie en hyposialie een vaker voorkomend probleem is. Met maar al te vaak hyposialie als de kip en dysfagie als het ei.
Deze casus overdenkend, stuitte ik op een artikel in een bekend wetenschappelijk tijdschrift dat zich specifiek richt op gerontologie en geriatrie: Mateos-Nozal J, Sanchez Aria E, Rodríguez R, CruzTenthof J. Oropharyngeal dysphagia in older patients with hip fracture. Age Ageing 2021; 50: 1416-1421. Deze groep Spaanse geriaters is zich zeer bewust van het geriatrisch syndroom dysfagie dat gepaard kan gaan met luchtweginfecties, ondervoeding en dehydratie en zelfs kan leiden tot de dood. Dysfagie komt veel voor bij ouderen die medisch gecompromitteerd zijn en/of te kampen hebben met dementie, de ziekte van Parkinson of de gevolgen van een cerebrovasculair accident. Daarnaast zien de geriaters dat veel ouderen in een medisch centrum terecht komen vanwege een heupfractuur. Bekend is dat bij deze ouderen pneumonie de meest voorkomende doodsoorzaak is tijdens de eerste 30 dagen na de heupfractuur en de chirurgische behandeling daarvan. Kennelijk omdat de geriaters vermoedden dat deze pneumonie wel eens een aspiratiepneumonie als gevolg van de slechte slikfunctie kan zijn, wilden zij graag de prevalentie van dysfagie bij deze groep ouderen weten. Bovendien wilden zij weten welke factoren die dysfagie induceren. Om antwoorden op deze vragen te krijgen, hebben de geriaters bij 320 ouderen die vanwege een heupfractuur werden opgenomen in een medisch centrum binnen 72 uur na de chirurgische behandeling een sliktest uitgevoerd. Bij liefst 55% werd de diagnose dysfagie gesteld. Dysfagie bleek vooral geassocieerd met delier tijdens de opname en met het niet in staat zijn tot het uitvoeren van normale dagelijkse levensverrichtingen voorafgaand aan de opname. Maar ……, als men ook de speekselsecretiesnelheid had bepaald? Zou dan een groot deel van de diagnosen dysfagie hyposialiegerelateerd geweest zijn? En zou dan ook de hyposialie medicatiegerelateerd geweest zijn?