In de laatste maand van 2019 verscheen bij het Kennisinstituut Mondzorg de klinische praktijkrichtlijn “Wortelcariës bij (kwetsbare en zorgafhankelijke) ouderen”. Het totale proces van de ontwikkeling van deze richtlijn heb ik van dichtbij mogen meemaken omdat ik voorzitter was van de RichtlijnOntwikkelCommissie (ROC). Terugkijkend op de periode van meer dan een jaar die nodig was voor de ontwikkeling van dit product, constateer ik dat veel arbeid is geleverd door ieder lid van de ROC en dat de medewerkers van het KIMO alles uitstekend hebben begeleid. Ook is op enkele momenten aan een leger van externe deskundigen gevraagd commentaar te leveren op een concept van de richtlijn. Het is verbazingwekkend hoeveel mensen belangeloos en onbaatzuchtig bereid waren de concepten nauwgezet te lezen en van opbouwend commentaar te voorzien.
De eerste grote uitdaging voor de ROC was het op zorgvuldige wijze in de wetenschappelijke literatuur zoeken naar de huidige stand van zaken met betrekking tot bewijs voor de etiologie, de risicobeoordeling, de preventie en de restauratieve aanpak van wortelcariës. Toen bleek dat het bewijs zeer beperkt was, presenteerde zich de volgende uitdaging: welke aanbevelingen kunnen verantwoord worden opgesteld op basis van de meningen en de ervaringen van deskundigen? We hebben gepoogd dit zo zorgvuldig mogelijk te doen, in de wetenschap dat de mening van deskundigen niet eenduidig is. Dit kwam overduidelijk tot uitdrukking in de commentaren die we mochten ontvangen van de externe deskundigen. We hebben die commentaren zorgvuldig op waarde geschat en gehonoreerd als we van mening waren dat dit verstandig was.
De richtlijn gaat in eerste instantie over de risicobeoordeling van wortelcariës bij ouderen. Risicofactoren zijn verslechtering van de mondhygiëne, polyfarmacie en het gebruik van hyposialieinducerende medicamenten. Afhankelijk van de aanwezigheid en de ernst van deze risicofactoren worden vervolgens aanbevelingen gedaan met betrekking tot het interval tussen periodieke mondonderzoeken, de medicatie, de hyposialie en het verrichten van radiologisch onderzoek. In tweede instantie focust de richtlijn op de preventie en de curatie van wortelcariës. In het kader van de preventie moeten mondzorgverleners vooral attent zijn op ouderen die hun praktijk vaak jarenlang hebben bezocht en opeens niet meer komen. Dit berust vaak op overmacht en is vrijwel nooit een bewuste keuze. Verder moeten mondzorgverleners altijd een actueel medicatieoverzicht ter beschikking hebben en bedacht zijn op door medicamenten geïnduceerde hyposialie. Ouderen met wortelcariës en/of polyfarmacie en/of hyposialie-inducerende medicatie moeten een recept krijgen om tandpasta met 5.000 ppm fluoride aan te kunnen schaffen. Een belangrijke aanbeveling met betrekking tot de curatie is wortelcariës zo lang mogelijk niet-restauratief te behandelen via intensieve preventieve zelfzorg en eventueel via professionele preventieve zorg. Het moment waarop besloten wordt tot restauratief behandelen, hangt af van het risico op de progressie van weefselverlies, van de geconstateerde of verwachte onvoldoende effectiviteit van de nietrestauratieve benadering en van de belastbaarheid van de patiënt.
Een teleurstellende ervaring tijdens het proces van de richtlijnontwikkeling was dat een redelijk aantal tandartsen het nog niet eens is met de ontwikkeling van richtlijnen in het algemeen. Zij beschouwen richtlijnen als een aantasting van hun vrijheid bij het bepalen van een individueel zorgen behandelbeleid. En het gaat hen dan vooral om de aanbevelingen die niet zijn gebaseerd op wetenschappelijke feiten, maar op de mening van deskundigen. Vergeten wordt echter dat altijd de mogelijkheid bestaat van een richtlijn af te wijken, op voorwaarde dat dit gemotiveerd gebeurt. Op die voorwaarde, het aandragen van gedegen motieven, wrikt wellicht de schoen van hun terughoudendheid. Klinische praktijkrichtlijnen hebben geen andere bedoeling dan het verstrekken van een steuntje in de rug en de terughoudendheid van collega’s is niets meer dan koudwatervrees.