In de column van oktober 2019 heb ik gewezen op het gevaar van overdrijving van correlaties tussen mondgezondheid en algemene gezondheid. En in de column van oktober 2010 vroeg ik aandacht voor onjuiste conclusies die onderzoekers soms trekken. Toen ging het om een relatie tussen kauwvermogen en cognitie, die de onderzoekers verleidden tot de voorbarige stelling dat het in stand houden of herstellen van posterieure occlusiekracht gaat leiden tot preventie van dementie.
Een artikel waarin op vergelijkbare wijze een suggestieve conclusie wordt getrokken en een voorbarige aanbeveling wordt gedaan, trof ik deze maand aan in een toch zeer gerenommeerd tijdschrift: Fukutake M, Takahashi T, Gondo Y, et al. Impact of occlusal force on decline in body mass index among older Japanese adults: Findings from the SONIC study. J Am Geriatr Soc 2021; 69: 1956-1963. Mijn kritische betoog begint vanuit de door de auteurs verstrekte aanbeveling. Die luidt dat het om bij ouderen een goede voedingstoestand te handhaven en ondervoeding te vermijden, nodig is achteruitgang van de orale functie te bestrijden. Dit doel zou moeten worden bereikt door bij ouderen bij wie (een deel van) de dentitie ontbreekt, het kauwvermogen te verbeteren met prothetische constructies. In de inleiding van het artikel lees ik echter dat in 2018 ongeveer 18% van de 65-plussers in Japan te kampen had met ondervoeding. Dat betekent ook dat 82% van de 65-plussers dat probleem niet had. Nu lijkt het mij erg onwaarschijnlijk dat allen die tot deze 82% behoren een volledige dentitie hadden en daardoor niet ondervoed waren. Als we nu de aanbeveling van de auteurs zouden volgen, zouden alle personen van deze groep die een incomplete dentitie hebben, moeten worden behandeld met prothetische constructies om ondervoeding te voorkomen. Laat duidelijk zijn dat dit een gigantische operatie zou vergen, die in erg veel gevallen zou neerkomen op overbehandeling omdat het allerminst zeker is dat deze ouderen ooit ondervoed raken. Bovendien is onbekend welke incomplete dentitie automatisch tot orale disfunctie leidt. Om het zacht uit te drukken, is de aanbeveling dus voorbarig en onvoldoende doordacht.
Verder wordt er in de aanbeveling van uitgegaan dat het kauwvermogen kan worden verbeterd met prothetische constructies, zonder daarbij te vermelden welke prothetische constructies dit dan zouden moeten zijn. Van partiële plaatprothesen is genoegzaam bekend dat ze niets aan het kauwvermogen toevoegen. En van frameprothesen die worden vervaardigd als aanvulling op verkorte tandbogen weten we dat ze voor het merendeel in de keukenla terechtkomen. Om nog maar te zwijgen over de kans van slagen van de behandeling met een nieuwe volledige gebitsprothese ter vervanging van een al jarenlang functionerende gebitsprothese. Duidelijk is dat deze aanbeveling te algemeen is gesteld. Als de aanbeveling blind zou worden opgevolgd, lopen veel behandelingen uit op een teleurstelling.
Naast deze commentaren op de aanbeveling is er ook nog wel iets te zeggen over de conclusie. Die luidt dat ouderen met een geringere occlusiekracht veelal een lagere body mass index (BMI) hadden. Dat is statistisch gezien helemaal juist, maar wel gebaseerd op tamelijk arbitrair gehanteerde grenswaarden voor occlusiekracht (100 N) en BMI (21,5 kg/m2). Het zou zo maar kunnen dat de correlatie tussen occlusiekracht en BMI wegvalt als voor occlusiekracht of voor BMI of voor beide een iets andere grenswaarde wordt gehanteerd.
Tot slot nog iets over de stap van conclusie naar aanbeveling. In de conclusie gaat het over BMI en occlusiekracht en in de aanbeveling worden deze opeens vervangen door voedingstoestand en orale functie. BMI en voedingstoestand hebben zeker met elkaar te maken, maar zijn niet hetzelfde. Ook occlusiekracht en orale functie zijn niet hetzelfde. Verminderde occlusiekracht kan bijvoorbeeld ook worden veroorzaakt door een spierziekte, een neurologische ziekte of sarcopenie. En als dat het geval is, heeft het verbeteren van de orale functie met prothetische constructies geen enkele zin.
Zoals ook hier weer blijkt, verdient elke conclusie en aanbeveling een kritische beschouwing.